Gedicht: Skelet

Afgelopen dinsdag gaf ik in een groep 7/8 poëzieles. Ik sprak met de kinderen over voorwaarden waaraan een ‘goed’ gedicht moet voldoen. Een origineel idee vind ik belangrijk. Een mooie gedachte. Rijmen hoeft niet, maar af en toe een rijmwoord, klinkt wel lekker. Een strakke vorm is soms fijn, maar het kan je ook beperken en houterig overkomen.

Hoewel je als dichter de vrijheid hebt om je aan geen enkele regel te houden, kan het gebruik van klinkerrijm en alliteratie een gedicht wel lekkerder laten klinken. Als voorbeeld nam ik een gedicht, dat ik laatst in Egypte schreef. Ik had keelpijn en kon bijna niet meer praten, dus ik las het wat schor en krakerig voor.

Skelet

Mijn botten rammelen op mijn bekken
als stokjes op een trommel.
Ik dool op donkere zolders
door vieze, ouwe rommel.

Hier leef ik weggeborgen
met ribben die rinkelen
als sleutels aan een bos.

De koude wind
klappert mijn kaken los.
Een muis knaagt aan mijn stuit.

Nooit adem ik meer in of uit
zoals toen ik warm gekleed was
in vlees met bloed en huid.

Hoe graag zou ik nog eenmaal
tranen huilen, bloeden uit wondjes,
schuddebuiken van de pret.

Mijn lachen klinkt als klontjes
ijs die kletteren in een glas.

Ik ben een arm skelet;
karkas van wat ik was.

© Rian Visser

 

Loading

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.