Het was een mooie nazomerdag. Ik ging in het park tegenover mijn huis op een bank zitten om na te denken over een boek dat ik schreef en ondertussen een sigaartje te roken.
Aan het begin van mijn straat staan op een strookje groen een paar kersenbomen. Eronder speelde een klein meisje, ik schatte haar een jaar of vier, met een knuffeldier. Het beest was bruin en had lange armen en benen. Ik denk dat het een slingeraap moest voorstellen. Het meisje gooide het dier omhoog naar de onderste takken van de boom en ving het op. Dat deed ze net zolang tot de aap uiteindelijk over een tak bleef hangen. Toen danste ze opgewonden rond de boom en sprak een vrouw aan die over de stoep voorbij liep. Ze wees naar haar aap in de boom. Ik zag de vrouw meelevend kijken en knikken.
Het meisje rende haar huis in en kwam terug met een bal. Ze gooide de bal naar de aap, net zolang tot het knuffelbeest uit de boom viel. Er liep een man voorbij. Het meisje sprak hem aan. Waarschijnlijk vertelde ze wat er gebeurd was. De man knikte meelevend.
Eigenlijk doe ik precies hetzelfde als dat meisje, bedacht ik. Ik bedenk een probleem en probeer dat zo geloofwaardig mogelijk op te schrijven. Ik wil dat mensen meeleven, dat ze denken dat het een echt probleem is, ook al is het kunstmatig tot stand gekomen. Vervolgens los ik het probleem op en opnieuw wil ik dat iedereen meeleeft. Is het verhaal soms minder echt omdat je het zelf gecreëerd hebt?
Soms denk ik terug aan het meisje. Zal ze later schrijfster worden?